Opinie: “Minder vaak op onderzoek bij de arbeidsarts: nobel opzet, beperkt effect”
De frequentie van de periodieke gezondheidsbeoordeling bij de arbeidsarts is voor het gros van de ‘onderworpen’ werknemers verlaagd van jaarlijks naar tweejaarlijks. De tijd die zo vrijkomt, kan de arbeidsarts in theorie aanwenden voor preventieve maatregelen en onderzoeken die meer expertise vragen. Althans, dat is de bedoeling. Om echt effect te hebben, zijn meer ingrijpende maatregelen nodig, meent Marie-Noëlle Schmickler, Directeur Gezondheidstoezicht en R&D bij Mensura.
Er heerst al jaren een schrijnend tekort aan arbeidsartsen. Die schaarste is niet alleen te wijten aan de vergrijzing – vandaag is de gemiddelde arbeidsarts ouder dan 50 – maar ook aan de minieme instroom van nieuwe arbeidsartsen. Als gevolg komt de correcte dienstverlening door de externe preventiediensten in het gedrang: van alle ‘onderworpen’ medewerkers wordt 18% niet onderzocht, blijkt uit cijfers van Co-Prev, de sectororganisatie van de Belgische Externe Diensten voor Preventie en Bescherming op het Werk.
Interpretatie door arbeidsarts
Een nieuw KB verlaagt daarom de frequentie van periodieke gezondheidsbeoordeling door de arbeidsarts. Onderworpen medewerkers hoeven voortaan slechts om de twee jaar onderzocht worden door de arbeidsarts, in plaats van jaarlijks. Voor een aantal specifieke risico’s blijft het jaarlijkse bezoek aan de arbeidsarts behouden: werken met carcinogene agentia, ioniserende stralingen en professionele duikactiviteiten.
Moet een medewerker slechts om de twee jaar naar de arbeidsarts, dat betekent dat niet dat zijn gezondheid niet wordt opgevolgd. Want in het jaar tussen twee medische onderzoeken door voeren verpleegkundigen – onder het toezicht van de arbeidsarts – aanvullende medische handelingen uit. Die zijn toegespitst op de specifieke risico’s waaraan een medewerker wordt blootgesteld en omvatten een bevraging via vragenlijst en gerichte medische onderzoeken zoals een longfunctietest, gehoortest, bloedonderzoek en/of urinetest.
Aan de hand van medische vragenlijsten peilt de verpleegkundige naar de gezondheidstoestand van de werknemer. Daarbij is er steeds een persoonlijk onderhoud tussen de werknemer en een verpleegkundige. De interpretatie van de resultaten, zowel van de vragenlijst als van de gerichte medische onderzoeken, gebeurt altijd door de arbeidsarts.
Aanpassing vraagt investeringen
Bij de praktische uitvoering van dit nieuwe KB komen enkele aandachtspunten bovendrijven. Zo dringt de vraag naar gestandaardiseerde medische vragenlijsten zich op. Vandaag bestaan er al heel wat wetenschappelijk onderbouwde vragenlijsten. Co-Prev werkt op dit moment aan een vaste vragenlijst voor alle externe diensten.
Daarnaast zijn investeringen in de opleiding verpleegkunde noodzakelijk, meer bepaald in een specialisatie ‘arbeidsgezondheid’. Verpleegkundigen in spe die een arbeidsarts zullen ondersteunen, moeten meer medische handelingen op eigen houtje kunnen uitvoeren. Wie vandaag als verpleegkundige werkt bij een externe dienst, moet intern worden opgeleid.
Effect te beperkt
Het KB is een noodzakelijke stap in de goede richting. Zo leveren de medische vragenlijsten op bedrijfsniveau en sectorniveau waardevolle inzichten op. Maar het volstaat niet om het probleem dat het aanpakt op te lossen. Daarom mag de aanpassing van het periodiek gezondheidstoezicht voor mij nog een pak verder gaan. Momenteel is de capaciteitswinst voor de arbeidsarts immers minimaal. De halvering van de frequentie betekent in de praktijk geen 50% tijdswinst voor de arbeidsarts, maar hooguit 13%. Bovendien wordt die beperkte tijdswinst ingepalmd door het hoge aantal re-integratieonderzoeken. Uitsluitend een arbeidsarts mag die onderzoeken uitvoeren.
Mijn voorstel is om het periodieke gezondheidstoezicht volledig over te laten aan verpleegkundigen. De arbeidsarts komt tussen bij probleemgevallen of afwijkingen. Zo blijft de medische opvolging gewaarborgd. Onlogisch is het niet: zo’n 98% van de onderzochte werknemers wordt geschikt bevonden om zijn job uit te voeren. We zoeken dus met andere woorden naar de spreekwoordelijke speld in de hooiberg.
Door betere filtering kunnen we volop aandacht besteden aan die werknemers die wel risico lopen. Tegelijk heeft de arbeidsarts meer tijd om werkplaatsbezoeken uit te voeren om de werkelijke werkomstandigheden te boordelen. Want net die inzichten zijn essentieel om gezondheidsproblemen bij medewerkers preventief aan te pakken en tijdig te detecteren. En dat is wat zowel werknemers als -gevers echt vooruit helpt.